
Wandelen
Het is dertig graden. De meeste mensen zitten in de airco op hun werk of op hun werk zonder airco, of zitten in de tuin in de schaduw. Ik niet, ik besluit dat het een geweldig idee is om in de eerste chemo week een stuk te gaan wandelen. Nu heb ik dus een hekel aan wandelen, en dan bedoel ik doelloos een stukje gaan lopen. Natuurlijk weet ik dat frisse lucht goed voor je is, en dat wandelen bewegen is en bewegen gelijk staat aan een gezond leven, maar het is zo ontzettend saai.
Ik heb er totaal geen moeite mee om een stuk te lopen naar de boekenwinkel in het centrum van het kleine stadje waar ik woon, of naar de bakker, of naar het postkantoor, want dan heb ik een doel. Of hardlopen, ook dat vind ik lang niet zo niet erg om te doen, maar lekker wandelen om het wandelen? Niet mijn ding.
En toch ga ik wandelen, want dat is goed voor me. Alhoewel ik me achteraf afvraag of wandelen in dertig graden nou echt zo goed voor je is, maar dat soort inzichten komen altijd achteraf.
Hoe dan ook, ik wandel. Op mijn hoofd heb ik mijn koptelefoon waar ik een poging doe te luisteren naar een luisterboek, wat niet zo goed lukt want mijn concentratie is all over the place. Ik voel de chemo door mijn lijf gaan, een vreemd opgefokt gevoel waarbij ik het idee heb dat iemand gif in mijn lijf gespoten heeft en het gif zijn best doet zo snel mogelijk door mijn bloed te stromen op weg naar mijn ondergang. Hierdoor ben ik kortademig en ik pas mijn gewandeld aan naar gesjok. (Ben ik trouwens ook geen fan van.)
Na een tijdje gesjokt te hebben, hoor ik iemand naast me.
Een oudere man in een blauw sportpakje en een blauwe pet op loopt naast me. Zijn mond beweegt en vormt woorden die ik niet kan verstaan. Ik schuif mijn koptelefoon om mijn nek en kijk de man vragend aan.
‘Ha! Kijk eens aan, haal ik je toch maar mooi even in ondanks mijn oude benen.’
Meestal ben ik best wel vriendelijk, ik sta op voor oudere mensen in het OV, help met liefde oude vrouwtjes oversteken, en knoop geregeld een praatje aan met iemand die achter me staat in de rij bij de supermarkt. Vandaag heb ik alleen het geduld niet voor meestal. Meestal is opgevroten door de chemo, verdampt door de hitte.
‘Dat is ook niet zo moeilijk aangezien ik aan de chemo zit meneer!’ Mijn stem klinkt onaardiger dan de bedoeling is.
‘Oh, heb je kanker?’
Eigenlijk heb ik geen zin meer in dit gesprek. Na een diepe zucht, wat nog niet meevalt want ik heb het gevoel dat ik alleen maar kleine hapjes lucht kan nemen als een vis op het droge, geef ik antwoord.
‘Ja.’
‘Ow, mijn vrouw ook. Die is vijftien jaar geleden overleden aan kanker.’
Verbouwereerd kijk ik de man naast me aan. Vaak als ik aan iemand vertel dat ik borstkanker heb voelen mensen de behoefte om hun ervaringen te delen. De goede en de slechte. Van mijn zus had ook borstkanker en nu gaat het goed met haar, tot de zoon van de broer van de buurman had kanker en dacht dat hij genezen was maar maar toen bleek het overal te zitten en binnen een week was hij dood. Vaak luister ik dan en knik ik meelevend, vandaag lukt het niet. Vandaag voel ik me kut. Ik sjok in de kut hitte omdat dat goed voor me is zonder doel terwijl de chemo door mijn lijf giert. En toch doe ik wat er van me verwacht word. Ik pers een glimlach op mijn lippen.
‘Wat vervelend.’
De man knikt even kort, ‘Nou, ik ga weer verder hé.’
Met grote stappen loopt hij verder en ik kijk hem na.
Ik schuif mijn koptelefoon weer op en sjok verder. Want ik leef nog, en dat moet ik vieren door een boek te kopen bij de boekwinkel waar ik nu een paar meter van vandaan ben. Mijn sjokken verandert in wandelen. Nee, niet doelloos wandelen want ik heb een doel, en dat is niet eens de boekwinkel. Ik wandel omdat ik geen anekdote wil worden, niet de overleden vrouw van.
Ik ben ik, en dat hoop ik nog heel lang te zijn.